Geschiedenis BOERDERIJ BIJ DRAKESTEIN
Gebouwd: vermoedelijk zeventiende eeuw
Status: in gebruik als boerderij
Rijksmonument: 515739, 525740, 515742, 515741
Een officiële naam heeft hij nooit gehad; vandaar dat we de hofstede, gelegen tussen Groot en Klein Drakestein, maar “Boerderij bij Drakestein” noemen. De oorsprong ligt eeuwen terug, misschien al in de zeventiende eeuw. In 1625 namelijk werd de aloude ridderhofstad Drakestein verkocht met onder andere vijf pachthoeven. Gerard van Reede, beleend in 1640 met Drakestein en De Vuursche, liet niet alleen het achtkantige huidige kasteel bouwen en de verharde dorpsstraat aanleggen, hij zorgde als stichter van het dorp ook voor de bouw van onder andere de Stulpkerk, een pastorie, school, het Regthuis en de molen. In 1747 wordt in het testament van een latere eigenaar een “huisinge, 9 morgen land” genoemd. Het perceel weiland ten noorden van het kasteel, met daarbij gerekend de grond waarop in de tweede helft van de achttiende eeuw Klein Drakestein werd gebouwd, heeft ongeveer die grootte. Best mogelijk dus dat deze boerderij bedoeld werd. Zekerheid hebben we op een kaart van 1824. Dan is het landgoed, in 1807 openbaar geveild, al in handen van de familie Bosch van Drakestein. Op deze kaart is aan de Hoge Vuurseweg (vroeger Kerklaan) een erf aangegeven met enkele gebouwen. We zien het huidige hoofdgebouw met het bakhuis, het varkensschuurtje, twee vierkante hooibergen met een rosmolen ertussen en een schuur, ooit gelegen tussen het hoofdgebouw en de later gebouwde nog steeds aanwezige schaapskooi. In latere tijden zijn daar vervolgens nog bijgekomen, de schaapskooi, een kippenhok, de ligboxenstal en het kattenhotel.
Hier is, zover bekend, altijd gemengd agrarisch bedrijf beoefend met paarden, koeien, schapen, kippen, varkens en bij huis, op akkerland, tarwe, rogge, haver, aardappels, bieten en knollen. Van recent datum is de verbouw van mais, de komst van katten, en nu vleesverkoop aan huis.
Het bij de hoeve behorende pachtland bestond uit het perceel bij huis, Het Vuursche Veld aan de Vuurse Steeg en aan de Dolderse Laan twee percelen, De Dageraad en De Drie kampen. Toen begin twintigste eeuw het landgoed verdeeld werd, werden de gebouwen met aanliggende grond verdeeld bij Klein Drakestein en het andere genoemde land bij Groot Drakestein. Bij monumentenzorg waarvoor boerderij en bijgebouwen elk afzonderlijk zijn beschreven, staat de boerderij beschreven als behorend tot de buitenplaats Klein Drakestein, dit is echter onjuist. Recentelijk werden in de Schep-periode de gebouwen met de grond aan de Hoge Vuurseweg in eigendom verworven en werd de grond, in eigendom, uitgebreid met percelen weiland in Hollandse Rading en Lopik. De rest van het land wordt nog steeds gepacht, van de familie Bosch van Drakestein en Staatsbosbeheer.
DE PACHTERS
Zeldenrijk
De vroegst bekende pachter hier moet zijn geweest Klaas Zeldenrijk, geboren in 1845 te Loosdrecht. In 1865 had de jonkheer Bosch van Drakestein twee boerderijen te huur, het Regthuis aan de Dorpsstraat en deze boerderij bij de kerk. Aan het Regthuis, in de zeventiende eeuw gebouwd voor de rechtspraak door de heer van het kasteel, waren behalve een boerenbedrijf meerdere functies verbonden. Er waren twee kandidaat-pachters. De ene was Willem van Oosterom (1835-1914), afkomstig uit Portengen, het huidige Nieuwer Ter Aa, wiens eerste vrouw, Maria Zeldenrijk (1841-1874) van bovengenoemde boerderij in Nieuw-Loosdrecht kwam. De andere was zijn zwager, bovengenoemde Klaas Zeldenrijk (1845-1920/1940?). De jonkheer zou het lot hebben laten beslissen wie welke boerderij kreeg. Voor Klaas werd het de hoeve bij de kerk. Uit het Regthuis zou een bekend horecabedrijf voortkomen, het huidige Hotel Café-Restaurant De Lage Vuursche.
Omstreeks 1880 is er een nieuwe pachter, Willem Huisman.
Het zal rond 1900 zijn geweest dat de jonkheer een wijziging wilde in zijn pachters. Aan het toen moederloze gezin Huisman werd de boerderij Splinterenburg aangeboden, gelegen aan de Vuurse Steeg in de gemeente De Bilt.
De wijziging in pachters hing ermee samen dat de jonkheer met de boerderij in het zuidelijke bijgebouw van zijn kasteel stopte. Klaas van Oosterom, die daar als boer begonnen was, kreeg de hoeve aan de Kerklaan (later Hoge Vuurseweg) aangeboden.
Van Oosterom
Klaas was de tweede zoon van bovengenoemde Willem van Oosterom (van het Regthuis) bij zijn eerste vrouw Maria Zeldenrijk.
Willem van Oosterom
Na zijn huwelijk met Janna Sophia Boele (1871-1943) uit Loenersloot, was hij als zetbaas begonnen op de boerderij bij het kasteel. Als zodanig ontving hij een salaris en een deel van de winst zonder eigenaar te zijn van het vee. Toen de jonkheer met dat boerenbedrijf stopte, verhuisde hij als zelfstandig pachter naar de hofstede bij de kerk. Janna en Klaas kregen zeven kinderen, Maria en Arie nog in de zetbaasperiode en Willem, Jan, Klaas, Jacob en Teunis in de vervolgperiode.
Janna Sophia van Oosterom-Boele
Klaas overleed plotseling in 1922. Voor de erfenis beschreef notaris mr. dr. Schouten uit Baarn minutieus zijn geldelijke bezittingen, de bedrijfsinventaris en de inboedel. Deze belangwekkende inventaris is bewaard gebleven in de familie Van Oosterom. Er blijkt uit dat er echt sprake was van gemengd bedrijf met akkerbouw, paarden, koeien, schapen, varkens en kippen. De zoon die uiteindelijk in 1935 het bedrijf van zijn moeder overnam, was Jacob (Jaap) (1909-1988), getrouwd met Elisabeth (Lies) Constantia Mulder (1907-1973) uit Maartensdijk. De weduwe Van Oosterom-Boele verhuisde toen met haar ongetrouwde dochter Maria terug naar het zuidelijke bijgebouw bij het kasteel, waar ze in 1943 overleed. Maria bleef er wonen tot de aankoop van kasteel en park in 1959 door prinses Beatrix. Jaap en Lies maakten de fatale brand van 1940 mee. In hun tijd verdwenen de schapen en de paarden en stopte later de akkerbouw. Nieuw was de entree van de tractor en de melkmachine. Hun kinderen zijn Janna (Jannie) Sophia (1940-2013) en Gerrit Adriaan (1947-).
Jaap met zijn kinderen voor de boerderij
Jannie en Gerrit voor de boerderij
Door zijn huwelijk met Jannie in 1975 werd Jacob (Jaap) Adrianus Schep (1945-) de nieuwe pachter.
Schep, Koop
Jaap is afkomstig uit de Lopikkerwaard, waar hij al 6 jaar een maatschap met zijn vader had gehad.
Trouwfoto Jaap en Jannie bij de hooiberg
Jannie en hij kochten in 1977 de boerderij met het land aan de Hoge Vuurseweg en breidden het grondbezit, in eigendom, uit. De restauratie van hoofdgebouw en bijgebouwen werd aangepakt. In hun tijd verdwenen de kippen en de varkens maar verschenen er weer schapen in de ooit voor schapenhouderij bedoelde schaapskooi. De melktank verscheen in een melklokaal en op het erf werden de ligboxenstal en later het kattenhotel gebouwd. De melkkoeien maakten plaats voor vleeskoeien (Charolais). Hun enige dochter Martijntje Elisabeth (Marlise) (1983), getrouwd met Sander Koop (1979), is degene die door de komst van het kattenhotel met het aloude boerenbedrijf een nieuwe richting insloeg. Met haar vader vormt zij de V.O.F. Schep. Sander Koop doet diverse werkzaamheden op de boerderij en is in 2020 begonnen met vleesverkoop aan huis Sanderkoe.nl
Trouwfoto Sander en Marlise
Sander (bouwkundig adviseur) en zij betrokken recentelijk met hun twee dochters Janine Marit en Lisanne Jacobine het hoofdgebouw. Na een grondige restauratie is de boerderij weer toekomstbestendig en zal ook de volgende generatie een duurzame toekomst kunnen opbouwen op dit prachtige plekje.
DE GEBOUWEN
Het hoofdgebouw
Het hoofdgebouw met bakhuis en vooraan de aanduiding kattenhotel
Na de vermoedelijke oorsprong, zo’n drie-,vierhonderd jaar terug, is er twee keer een grote herbouw geweest, te weten in 1817 en 1940. Beide keren werd er niet volledig opnieuw begonnen maar bleven bruikbare fundamenten, binnenmuren, muurdelen staan, soms nu onzichtbaar in de grond of onder stuc. Hoe het gebouw er tot 1817 uitzag, kunnen we slechts gissen. Waarschijnlijk het huidige type, het hallehuisype met afgewolfd zadeldak en van de huidige grootte.
Toen Paulus Wilhelmus Bosch in 1817 het landgoed kocht, was het in verval; vandaar wellicht de herbouw van 1817. Een gevelsteen getuigt daarvan: HDR 1817(vermoedelijk latijn voor hoc domus reconstructa/renovata est; vertaald: dit huis is herbouwd/vernieuwd in 1817). Hoe het er daarna uitzag, is te bedenken. De buitenmuren en het dak zullen in ieder geval volledig vernieuwd zijn. In de gevel, die de huidige is, was het middelste raam een onder-en bovendeur, waardoor je binnenkwam (“met de deur in huis vallen”)in een groot vertrek. Het had een grote hangende betegelde schouw tegen de brandmuur aan, de scheidingsmuur tussen de deel erachter met het vee en het woongedeelte. Links en rechts bevonden zich naar de weg toe twee kamertjes met elk een raam naar de weg. Daarachter waren er links en rechts twee opkamers met daaronder kelders. Het grote vertrek had een bedstee en er was een trap naar de zolder over het hele woongedeelte. Op de deel stonden twee lange rijen koeien met de koppen naar binnen. De mest viel in een groep erachter. Op de hilt, het zoldertje boven de koeien, waren links en rechts kamertjes voor het personeel. In de lange lage zijmuren van de deel zaten koestalramen en –deuren. Het dak was bedekt met riet en dat zou fataal blijken.
In de meidagen van 1940, net toen na het bombardement op Rotterdam de capitulatie een feit was, brak er ‘s nachts brand uit, komend van achteren, wellicht van de hooibergen. De knecht waarschuwde Jaap en Lies, die hoogzwanger van haar dochter, in de voortuin moest toezien hoe de ramp zich voltrok. De brandweer kon weinig meer doen dan het bakhuis nat houden. De oorzaak van de brand is nooit achterhaald. De eigenaar, jonkheer Herbert Bosch van Drakestein, die gedurende de oorlog als diplomaat in Rusland was gebleven, gaf vandaaruit opdracht tot de herbouw, met de oude stenen en in dezelfde vorm maar gedekt met pannen en een modern ingedeeld woonhuis. De voorgevel, fundamenten, enkele stukken zijmuur, binnenmuren en een kelder werden niet afgebroken maar opgenomen in de herbouw. De indeling van de stal veranderde niet fundamenteel. Er kwam een knechtenkamertje terug.
Voordat Marlise en Sander de boerderij betrokken, vond recent een grondige restauratie plaats, gezien moderne wooncomfort en isolatie-eisen.
Het bakhuis
Dit gebouwtje, gezien ook de oranje-rode steensoort stammend uit de oorsprongperiode van de hofstede, heeft ondanks de nodige veranderingen in de loop der tijden, veel oorspronkelijks behouden. Als bedrijfsgebouw diende het voor het bakken van brood, kaas maken, slachten en in de zomer koel wonen. Het zadeldak zal vanwege brandgevaar altijd gedekt zijn geweest met pannen, linksdekkend en met ooit stropoppen ertussen. Buiten bevond zich onder een afdak een dichte oven. Onder de schouw binnen, ooit vrij hangend, later vermoedelijk ingestort en zo veranderd dat hij nu rust op een ingezet muurtje en de westelijke buitenmuur, werd een takkenbosje aangestoken. Brandend werd het dan door een opening in de schouwmuur de oven in geschoven. In de warmte die bleef hangen, moest het brood dan rijzen en bakken. Tussen de oorspronkelijke, handgehakte balken zijn later gezaagde aangebracht voor meer draagkracht voor de zoldervloer. Later kreeg het dak een extra gording. Toen tijdens de herbouw van het hoofdgebouw de familie Van Oosterom, met baby Jannie, in het bakhuis woonde, is er een tussenmuur in gezet met daarin de onder-en bovendeur uit de gevel van het hoofdgebouw. Aan de bosrand werd een extra raam geplaatst.
Tussen hoofdgebouw en bakhuis stond ooit los een waterpomp, die later aan de bakhuismuur werd bevestigd naast het zijraam. Ervoor en ernaast werd een tweedelige met water gevulde pompbak gemetseld om de melk in melkbussen te koelen. Toen de oven afgebroken was, kwam daar het emmerrek te staan en voor het personeel een wc. In het hoofdgebouw was een moderne wc gekomen. Het oorspronkelijk gemak was een vrijstaand gebouwtje verder terug richting de bosrand. Het afdak werd opgevolgd door het huidige melklokaal waarin de koeltank stond.
De bestrating van keien en IJsselsteentjes voor en naast het bakhuis en naar de weg toe is de oorspronkelijke.
Het bakhuis is in de jaren zeventig grondig gerestaureerd. In de tegenwoordige tijd doet het al jaren dienst als koffiebranderij.
Het bakhuis met pompbak
De schaapskooi
Rechts op het erf ligt op stenen voet een uit geteerd hout opgetrokken grote schuur. Volgens de gevelsteen is de eerste steen hiervoor in 1909 gelegd door jonkheer H.P.J. Bosch van Drakestein, toen 6 jaar oud, die de noordelijk helft van het landgoed had geërfd. De bijzondere vorm is die van een schaapskooi. De korte gevels bestaan uit een middendeel met daarboven zolderluiken en links en rechts schuin naar achter lopende zijdelen. Ze hebben voor en achter grote inrijdeuren. Aan de lange westkant twee zijdeuren. Het zadeldak is gedekt met pannen, met daartussen ooit stropoppen. De vloer was oorspronkelijk volledig bestraat met zwart-blauwe klinkers. Het interieur heeft een reeks indrukwekkende eiken gebinten, waarop de dakconstructie is gebaseerd.
Bij de bouw is gebruik gemaakt van bouwmateriaal van oudere elders afgebroken gebouwen, een voorganger of misschien de eerder afgebroken Vuursche molen. De later in de voorgevel ingezette ramen met ruitjesverdeling komen van een keukenkast in Klein Drakestein.
Ten tijde van de bouw stond er links nog een heel oude houten schuur op een voet van stenen, dezelfde als bij het bakhuis. Daartegenaan werd de nieuwe schuur gebouwd met een gemeenschappelijke tussenmuur. Ter hoogte van de achterste zijdeur bevindt zich een waterput. Daarin werd toen het water uit een goot tussen beide zadeldaken verzameld. De put had, wellicht onder een dakje, een van stenen opgemetselde ronde rand met daarop een takelinrichting met een emmer. Daaruit kreeg het vee daar te drinken. Toen in de jaren dertig die oude schuur werd afgebroken, werd de gemeenschappelijke tussenmuur een, nu gestucte, buitenmuur. Na de oorlog werd aan de oostkant een loods toegevoegd, waarover het zadeldak flauw hellend afloopt.
Volgens overlevering heeft de schuur aanvankelijk dienst gedaan voor de opslag van eek, wellicht voor de verpachter, de jonker, bedoeld voor eigen gebruik. In eekschuren werd jong eiken hakhout gedroogd, waarna de losgeklopte schors, gemalen en gemengd met water, gebruikt werd bij de leerlooierij. Toen dit procedé achterhaald raakte al in de eerste decennia van de twintigste eeuw, zal de schuur in pacht bij de rest van de bedrijfsgebouwen gevoegd zijn. Aanvankelijk ontstond, afgezien van het voorste gebint, langs de westmuur de inrichting voor een lange rij jonge koeien en later, ten tijde van de herbouw van het hoofdgebouw, melkkoeien. De dieren stonden met de kop naar de muur en de mest viel in een groep. De schuur deed ook dienst al paarden- en rijtuigstal.
In de tweede wereldoorlog, toen na de brand het hoofdgebouw herbouwd was, werd de schaapskooi gevorderd door de Duitsers. Er werden paarden in ondergebracht en Russische krijgsgevangenen, die sliepen op stro op de grond. Ze moesten voor de bezetters sjouwwerk van munitie verrichten. Er werd water en voer gevorderd. Dat botste dan wel met Jaap die ook zijn eigen dieren te voeren had.
De latere functies waren varkens- en kippenschuur en, overeenkomend met de vorm, schaapskooi. Voor de mestafvoer van de later tegen de westmuur gebouwde varkenshokken werden buiten tegen de muur mestputten gemetseld.
Het voorste deel deed lang dienst als kippenhok.
In het weiland ten oosten van de schuur lag een mestvaalt.
Recentelijk werd alle in de loop der jaren ontstane inrichting binnen verwijderd en nu wordt, na een agrarische periode van meer dan een eeuw, dit historisch gebouw ingericht voor nieuwe gebruiksdoelen.
De schaapskooi vanaf de weg gezien met erachter het kattenhotel
Het varkensschuurtje
Dit eenvoudige gebouwtje, wat terug staand, tussen schaapskooi en hooiberg, is het meest originele van de oude bedrijfsgebouwen. Bij de restauratie zo’n tien jaar geleden is dat ook nadrukkelijk nagestreefd. Op de boven genoemde kaart van 1824 is het niet aangegeven. Toch moet het er toen al wel gestaan hebben. Het enige wat niet overeenkomt met de situatie van toen is de cementen vloer in het lage varkensdeel. De mest van de varkens die door de lage zijdeur (ook van binnen te sluiten) naar binnen gingen en er weer uit kwamen voor de slacht, werd met de hand weg geschept. Het vocht zakte de grond in. Alleen in het voorste verharde deel kon gestaan worden om de dieren in de voerbakken achter de houten afscheiding te voeren. Het merkwaardige hoog zittende zijluik in de oostmuur zal waarschijnlijk gediend hebben om vanaf een hoge kar groenvoer voor de varkens naar binnen te gooien. De balken boven het varkensdeel en het voorste deel maakten opslag mogelijk.
Moderne gebouwen (niet als monument aangemerkt)
Na de brand kwam er in plaats van de twee vierkante hooibergen met rieten kap een ruime hooiberg. De rosmolen werd eerst nog verplaatst naar het veldje achter het bakhuis en verdween later.
Uit de afgelopen periode dateert de bouw van de ligboxenstal en het kattenhotel met achterliggende stal, waarvoor Jannie de eerste steen legde. Heel recent is de herinrichting en –bestemming van het kippenhok.
Moestuin en boomgaard
Op de plek van de afgebroken oude tussenschuur tussen schaapskooi en hoofdgebouw heeft een boomgaard gelegen. De verdwenen moestuin lag vanwege de nu verdwenen rij hoge eikenbomen een heel eind naar achteren, ongeveer ter hoogte van het kippenhok.
Bronvermelding, oktober 2020
Deze informatie is verzameld, uitgebreid en opgesteld door Gerrit van Oosterom. Uitgangspunt was de informatie die was ingeleverd voor de uitgave (2020) “Baarnsche Boeren & Families” door de Stichting Het Groene Graf. Die informatie was afkomstig uit een interview op 20 mei 2014 van Jaap Schep, Marlise Koop-Schep, Sander Koop, Jopie en Margrietus Kristiaan Treur en bovengenoemde Gerrit van Oosterom. De foto’s zijn afkomstig uit hun privé-verzamelingen.